De Verdieping 23 augustus 2010 Joop Bouma
Voor Rawagede gelden andere normen
Soms zijn zaken verjaard, soms niet De 87-jarige Siah Bin Sakam overleefde in 1947 als enige het bloedbad in Rawagede, op Java. © SUZANNE LIEM Een aantal jaar geleden stelde de Nederlandse regering nog dat de staat ’uit overwegingen van coulance’ bij individuele claims van oorlogsslachtoffers of hun nabestaanden ’zal afzien van een beroep op louter verjaring’. Maar voor de zaak-Rawagede gelden kennelijk andere normen.
Nederland meet met twee maten als het gaat om duistere episodes uit het verleden, zegt Liesbeth Zegveld. Ze is de advocaat van Indonesische weduwen, die de staat aansprakelijk hebben gesteld voor de executie in december 1947 van hun mannen door Nederlandse militairen tijdens politionele acties op Java.
De staat erkent dat er door het Nederlandse leger oorlogsmisdrijven zijn gepleegd en dat de standrechtelijke executies destijds onrechtmatig waren. Maar minister Verhagen van buitenlandse zaken wil de vrouwen geen financiële genoegdoening geven. De zaak is verjaard, zo stelt de landsadvocaat.
Toch vreemd, zegt Zegveld: als het gaat om vorderingen van slachtoffers uit de oorlog van 1940-1945 over restitutie van tegoeden, geeft de staat wel thuis. Ze noemt als voorbeeld de Goudstikker-zaak, waarbij uiteindelijk 202 kunstwerken aan de erven van deze Joods-Nederlandse kunsthandelaar zijn teruggegeven.
In 2000 nog stelde de Nederlandse regering dat de staat ’uit overwegingen van coulance’ bij individuele claims van oorlogsslachtoffers of hun nabestaanden ’zal afzien van een beroep op louter verjaring’. De wettelijke verjaringstermijn was 30 jaar.
Maar voor de zaak-Rawagede gelden dus kennelijk andere normen, stelt Zegveld. „Dat is strijdig met de rechtsgelijkheid in Nederland.” Ze staat niet alleen in haar verbazing hierover. Ook rechtswetenschapper Wouter Veraart, hoogleraar aan de VU, vindt het opmerkelijk dat de staat zich beroept op verjaring. Veraart schreef een proefschrift over de afwikkeling van de joodse oorlogstegoeden. „Het gaat hier niet om een kinderachtige zaak”, zegt hij. „Het is moeilijk te verteren dat Nederland in dat enorme formalisme schiet, nu er hier om erkenning van het onrechtmatig handelen wordt gevraagd. Ik vind ook dat er met twee maten wordt gemeten.”
Wat zich volgens Veraart wreekt, is het feit dat er in de zaak-Rawagede nooit een grondige juridische toetsing is geweest van het handelen van de Nederlandse krijgsmacht. „Wat hier is gebeurd, was zeer ernstig en van belang voor de geschiedschrijving van Nederland. De slachtoffers van dit bloedbad voelen zich miskend en we weten dat dat gevoel van miskenning bij historisch onrecht decennialang blijft voortbestaan.”
Ooit zal ook het drama op Java een keer juridisch moeten worden getoetst, denkt Veraart. „Of dat nu 40 jaar duurt, of 100 jaar, het moet er toch eens van komen. Het is wel opvallend dat we enerzijds als het om de Tweede Wereldoorlog in Nederland gaat, coulant zijn met verjaring, terwijl alles wat met ons verleden in Nederlands-Indië te maken heeft, altijd in het verdomhoekje heeft gezeten.”
Over de feiten van wat er in Rawagede is gebeurd, bestaat er tussen de staat en eisers niet eens zo veel verschil van mening. Op 9 december 1947 vielen Nederlandse troepen het dorp Rawagede op Java binnen. Een groot aantal mannelijke inwoners werd doodgeschoten.
De laagvlakte rond Krawang, ten zuiden van Rawagede, was sinds 1945 het toneel van ’revolutionaire woelingen’, zoals de staat het omschrijft. In de periode na de eerste politionele actie zijn er in de regio Indonesische strijdgroepen actief geworden. Er was sprake van een guerrilla tegen de Nederlandse strijdkrachten. Onder meer zijn lokale bestuurders, die voor de Nederlanders werkten geïntimideerd, ontvoerd of omgebracht.
Ook in Rawagede waren verzetsgroepen actief. In de vroege ochtend van 9 december 1947 hebben Nederlandse militairen in Rawagede zonder enige vorm van proces mannen geëxecuteerd. De executies waren onrechtmatig en moeten worden aangemerkt als oorlogsmisdrijven, aldus de landsadvocaat. Tegen die misdrijven is nooit vervolging ingesteld. Over het exacte aantal slachtoffers van dit bloedbad is er wel discussie. Een VN-rapport uit 1948, waarin het Nederlandse optreden ’opzettelijk en meedogenloos’ werd genoemd, vermeldde een aantal van 150 executies. Een Indonesische geestelijke in het gebied kwam tot 433 slachtoffers. In de Excessennota (1969), een archiefonderzoek in opdracht van de regering naar oorlogsmisdaden begaan door Nederlandse militairen in Indonesië in de jaren 1945-1950, dook een aantal van ’ongeveer 20 executies’ op. Dat is ook het aantal dat door Indië-veteranen werd genoemd, vorig jaar in een reactie op de Indonesische claim.
Zegveld treedt op namens acht weduwen en kinderen van slachtoffers. Ook vertegenwoordigt ze de 87-jarige Siah Bin Sakam, die de executie in 1947 miraculeus overleefde. Hij werd in een rij opgesteld en van achteren door de militairen neergeschoten. Hijzelf overleefde, zijn vader en broer kwamen om.
De kwestie van de verjaring wordt een zwaar strijdpunt, zegt advocaat Zegveld. „Wij vinden dat de staat niet met twee maten kan meten. De staat zegt dat het hem vrij staat die keuze te maken. Ik heb wel een verklaring voor de houding van Nederland in deze zaak. De staat is bang voor precedentwerking. In de zaken van de tegoeden uit de Tweede Wereldoorlog kon Nederland het zich niet veroorloven om zich op verjaring te beroepen omdat ook andere Europese landen die aansprakelijkheid hebben erkend. Dat koloniale verleden is toch een beerput, waar de staat liever verre van wil blijven.”
© Trouw 2010, op dit artikel rust copyright.