Nadat wij als gezin naar Holland zijn gekomen, werden wij een aantal jaren in pensions gehuisvest.
Pension klinkt heel luxe maar het was niets anders dan een grootherenhuis waar de kamers werden verdeeld onder de gezinnen die daar werden ondergebracht. Het zijn kleine kamers waar een gezin moest wonen en als er bijvoorbeeld 10 kamers waren werden er 8 gezinnen verdeeld over 8 kamers en twee kamers waren vaak gezamenlijke slaapkamers voor meisjes of jongens, de kinderen van de verschillende gezinnen.
Afhankelijk van de menselijkheid van de pensionhouder was soms meer ruimte geschapen om de gezinnen wat bewegingsvrijheid te gunnen, maar er waren ook bij die zoveel mogelijk geld willen verdienen aan de Indische vluchtelingen en dus alle 10 kamers gewoon verdelen aan gezinnen, die ook soms 4 of 5 kinderen hadden.
De lezer kan dus ook begrijpen dat die jarenlange opbergingen ook veel leed veroorzaakte, leed in de vorm van ongewenning, vanuit een vrij en open leefgebied in de tropen, ineens in een soort kast opgesloten.
Zo voelde dat aan, en ik heb heel wat gezinnen gezien die te lijden hadden onder de stress, met alle vervelende gevolgen van dien.
Enerzijds was het een pakhuis en hadden vele gezinnen door de op elkaar zittende behuizingen veel ruzies maar anderzijds konden wij niet buiten elkaar, simpel omdat de buitenwereld moeite had om ons te accepteren.
In de steden was het wat minder maar in de dorpen was de bevolking zeker niet blij met je, in de bussen zou men niet gauw naast je gaan zitten, ook al is dat nog de enige vrije plek.
Na een aantal jaren op deze manier te hebben moeten leven kregen de gezinnen een voor een, een woning toegewezen, vaak in een andere plaats dan die van het pension, wat alweer een nieuwe start betekende voor de gezinnen. Ik kende gezinnen die in Oosterbeek woonde en in Amerongen bijvoorbeeld een woning konden krijgen.
Vaak was het leven binnen de pensions zo gewoon geworden dat ook hier het afscheid nemen verdrietig was.
Nou daar sta je dan, met het weinige dat je had als gezin ging je naar het nieuwe huis, de nieuwe toekomst tegemoet. In de nieuwe plaats.
De eerst weken waren het zwaarste, bij de aankomst in het dorp waar wij kwamen te wonen zag je de buurt naar buiten lopen en het geheel gade slaan.
Onze buren bleven binnen aan beide zijdes van onze woning.
De overburen keken door de gordijnen naar ons als wij waren een bezienswaardigheid.
Het maakte je niet echt zeker, je voelde je bespied, getaxeerd, niet welkom en een indringer.
Leuk was anders. Het was ook zo anders als waar je vandaan kwam, waar de Hollanders ook anders waren en waar je een gezamenlijke band mee had.
Je had nooit kunnen vermoeden dat men zo afwijzend, afwachtend, en afstandelijk tegen over jou zou staan.
Neen, het valt erg tegen en het gaf je een vreselijk vervelend gevoel van het zijn van een vreemdeling, terwijl je je innerlijk niet zo voelt
Je hebt nooit kunnen weten dat een huiskleur en jouw Aziatisch gemixte uiterlijk zo nadelig voor jou kunnen zijn.
Ook heb je nooit kunnen bevroeden dat je daardoor werd gemeden en in feite de apartheid status had.
Als kind was je niet welkom thuis bij vriendjes en vriendinnetjes, ouders halen hun dochters weg als je er ergens mee stond te praten. Ik kan mij nog goed herinneren dat een vader zijn dochter letterlijk weg schopte toen hij haar tegenkwam in mijn bijzijn met nog een vriendinnetje en twee goede Hollandse vriendjes van school.
De vernedering is zij nimmer te boven gekomen en op school meed zij mij voor de rest van de schooltijd.
IN de winkels werd je gewoon gepasseerd als je in de rij stond en bij de slager of kapper deed men of ze jou hadden vergeten. Je liet het maar over jou heenkomen want je wilde niet zo onbeleefd zijn als die mensen die dat doen.
Gelukkig waren er ook andere Nederlanders, weliswaar in de verre minderheid, en afhankelijk van hun intelligentie niveau, die anders waren. Die behandelden je met respect en begrip.
Daar kon je wel goede vrienden mee worden.
Ook Nederlanders die je echt hebben leren kennen, dan was je in een keer heel anders en werd je liefdevol behandeld, omdat je zo bescheiden, beleefd en vriendelijk was.
Ze waren altijd verrast dat je zo goed Nederlands sprak en de taal netjes uitsprak zonder accent.
Arme mensen dacht je dan, weet je dan echt niet dat ik uit Indie kom waar men gewoon Nederlands spreekt en schrijft en waar men gewoon Nederlands was opgevoed?
Het inburgeren was voor ons geen kwestie van het Nederlands leren te zijn, maar wel om de onwetendheid van de bevolking te kunnen accepteren.
WE waren Nederlanders, hadden geen enkele moeite met taal en schrift, wel met de manier waarop men ons behandelde.
Het was onwerkelijk, teleurstellend en frustrerend tegelijk, en menige Indo liet zich op den duur negatief over de blanda (Hollander) uit, niet zo zeer omdat de haatgevoelens een rol gingen spelen, maar veeleer omdat men de teleurstelling niet de baas kon.
Het dorp waarin wij als gezin kwamen te wonen heeft ons niet echt geaccepteerd, behalve de jeugdigen. Op den duur wisten die ons huis te vinden en werden gastvrij ontvangen.
Ik had best vele vrienden en vriendinnen.
De pest was dat die vriendinnen vooral best veel interesse hadden in het exotische wat ik in mij had, maar openlijk durfden vele van hen zich niet met mij te vertonen.
Verderop in de buurt waren er ook een paar Indische mensen terecht gekomen en dat zocht elkaar gelijk op zodat je kunt spreken van een kleine Indische enclave in een dorpje.
Niet geheel verwonderlijk want je zocht elkaar op uit sociale noodzaak.
De noodzaak om te communiceren, te delen en ook om je tegen de afzondering te beschermen.
Want je werd NIET opgenomen in de gemeenschap van het dorp, dat had zo zijn eigen kleine gemeenschap cultuur waar je als oosterling niet in paste.
Het kleine Indische groepje jongelui trok met elkaar op en daarbij kwamen de Hollandse vrienden en vriendinnen die de Indische cultuur op den duur gingen waarderen en zich na verloop van tijd ook Indisch gingen voelen en gedragen.
Dat komt omdat het gastvrij was, makkelijk in de omgang en niet zo conservatief.
Er ontstond een kleine groep binnen een dorpsgemeenschap en dat leidde wel eens tot conflicten met andere dorpsgenoten.
Deze kleine gemeenschap was hecht en ondanks de vaak vervelende tegenwerking van enkele ouders waren onze Hollandse vrienden en vriendinnen zeer hecht met ons bevriend en ontstonden bij hun thuis de nodige conflicten.
Zo was er een vriend die verkering kreeg met een van onze Indische meisjes die thuis te horen kreeg dat het niet paste en hij ervan moest afzien.
Het was echte liefde over en weer notabene, en wat deed een kleurtje er dan toe?
De jongen bleef standhouden en wij bleven hem steunen, hij trouwde later met haar in dat zelfde dorp en de ouders?
Die werden volledig Indisch, aten rijst en probeerden zich Indisch uit te drukken.
Je kon geen slecht woord over hun exotische dochter zeggen want dan had je op zijn dorps een flinke ruzie waar de dorpsscheldwoorden je om de oren vlogen.
Het werden onze beste vrienden en al gauw had je dan meer acceptatie in het dorp, men kreeg door dat wij echt niet zo vreemd waren als wij leken in de ogen van de dorpelingen.
Wij vielen wel mee en waren toch ook Hollands blijkt later.
Voor mijn ouders en andere ouders was het zeer teleurstellend, je komt uit een Nederlandse leefgemeenschap in de tropen, hebt jouw hele leven lang met Nederlanders geleefd in volledige acceptatie, en dan moet je in het land waar je koningin leefde waar je zo tegenop keek en adoreerde, ja, je zelf de strijd aanbond om de driekleur te verdedigen, de realiteit van onwetendheid moet meemaken.
Je bent vreemde, niemand weet wie je bent, wat je hier komt doen en waarom je hier bent.
Je bent verward omdat je voorstellingen van het land had van jouw vader, jouw grootvader etc. die jou nu ineens niet wil accepteren en niet wil begrijpen en sterker nog, niet KON begrijpen.
De heimwee en de verwardheid die mijn ouders kwelden was te merken. Ze werden stiller en stiller alsof ze weer, zoals in de bersiaptijd, zichzelf moesten redden en weer op zichzelf aangewezen waren met een gezin.
Opnieuw opbouwen dus en dat op oudere leeftijd.
Het was hun niet gegund, bijna hun hele leven, strijd, alles verliezen, opbouwen en dan weer alles verliezen en weer opbouwen, en dan nu, in dit land waar zij zich zo als een vreemde zijn gaan voelen, weer een onzekere toekomst tegemoet moesten gaan.
Ver van wat ze hebben moeten achterlaten.
Ik heb mij dat als kind nooit kunnen realiseren omdat ik met hetzelfde probleem rondliep, ook ik moest een geheel ander leven opbouwen.
Nu ik ouder ben en mijn ouders er niet meer zijn ben ik pas gaan nadenken over hun leven en realiseer mij de frustraties, en soms de verslagenheid op bepaalde momenten.
Ik zie nu ook de heimwee als mijn moeder zich dingen uit haar jeugd vertelde en daarna een lange tijd verdrietig voor zich uit staarde.
Ja, ik heb dat toen wel gezien maar mij nooit gerealiseerd dat dat zo belangrijk was.
We hadden een huis gekregen na lange 4 jaren in diverse pensions geleefd te hebben.
Een leven apart, opgepakt bijeen, wat op zich ook positieve kanten heeft gehad, de gezelligheid die wij als Indische mensen met elkaar probeerden te scheppen in de bizarre omstandigheden.
De muzikale ontdekking die ik daar deed en de vriendschappen voor het leven.
Het pension was tevens voor ons een toevluchtsoord geweest waar wij ons veilig voelden, onder ons, geaccepteerd en een barrière tegen de toch wel vijandige buitenwereld.
Op die manier was het vreemde zijn in een omgeving die je vertrouwd verondersteld had, nog acceptabel.
Het was ook een isolatie, vooral in de koude winters.
In het pension kon jij je zelf zijn zonder op jouw uiterlijk te worden aangekeken en de Nederlanders die er ook met ons woonden uit Indie voelden dat net zo.
Die hadden het nog moeilijker en hun heimwee was vaak groter dan de onze, dat is begrijpelijk want hier zijn ze een niemendal terwijl men daar in de oost, zo kort voor de nationalisatie door Soekarno, behoorde tot de upperclass.
Ze hadden veel moeite met de normen en waarden hier en de vormen van beleefdheid en respect.
Dat was hier in dit land anders dan binnen onze cultuur waar je je altijd voorkomend gedroeg en je je nimmer scheldwoorden en schuttingstaal veroorloofde.
Je toonde respect voor de ander en het was gewoon om dat ook van de ander te ontvangen.
Hier was men groffer ten opzichte van elkaar en vooral mondiger, men schold vrijelijk, vloekte vrijelijk en dat kwam nogal onbehouwen over.
Het huisje dat wij betrokken betekende voor ons als gezin de definitieve plaats in dit vreemde land.
Het land dat wij al kenden vanaf onze geboorte en waar wij heel andere voorstellingen van hadden dan de harde werkelijkheid.
Wij wisten meer van Nederland dan de meeste inwoners van dit land. Ons werd op de scholen het Nederlands met de paplepel ingegoten, de cultuur, de geografie, kortom alles wat je over Nederland moest weten en kennen hadden wij uitvoerig op onze scholen vanaf de kleuter klas moeten leren.
En dan kwam je in een dorp, waar men niet meer wist van hun eigen land dan de paar straten, de weilanden en de koeien. Maar wat men heel goed weet, vele malen beter dan wij, waren de kroegen waarin vele mannen soms hun week salarissen inwisselden tegen de drank.
In het dorp hadden wij weinig Nederlandse kennissen en vrienden. Behalve onze buren aan een kant, waren er een paar dorpsgenoten die zich voor ons interesseerden en goede vriendschapsbanden met ons hadden.
Mijn ouders waren op zich zelf aangewezen en de familie, die vaak op bezoek kwam en ook andersom bezochten mijn ouders vele Indische vrienden en familie elders in Nederland.
Dat was om de sociale contactbehoefte te bevredigen anders waren zij gewoon eenzaam.
De Indische families in het dorp zochten elkaar op, maar ook hier komt typisch het Indo ruwet bij bepaalde gezinnen naar boven. Die schaamden zich voor hun identiteit en wilden geheel Nederlands zijn en meden hun soort en lotgenoten in de hoop dat zij werden geaccepteerd.
Ondanks dat zij hun Indische kant afzwoeren bleven het Indo’s en werden dienovereenkomstig gezien en benaderd.
Alleen dat wilden die mensen niet weten en sloten bewust hun ogen ervoor. Misschien hoopten zij dat ze van de afwijzende bevolking gratie kregen en alsnog werden opgenomen.
Het was geen kwestie van algemene discriminatie maar wel van domme onwetendheid, gebrek aan educatie en kortzichtigheid waar wij als nieuwkomers in dit land tegen aan knalden.
Discriminatie was er zeker, en zeker bij een groot deel van de plattelandsbevolking.
Daar ondervonden velen van ons de dommigheid en de grofheid en het Übermensch gevoel in de gedragingen van de plattelandse bevolking.
Als jochies hadden wij vaak ruzies omdat wij werden uitgescholden zonder enige aanleiding voor Pinda’s, poepchinezen, zwarte, roetmop, bruine apen etc. als wij langs een groepje fietsten of liepen.
En niet alleen jochies deden dat, ook volwassenen.
Wij hadden eindelijk weer een woning waar wij op ons zelf konden zijn, al was het een kleine enclave in een vreemde omgeving waar je duidelijk te verstaan werd gegeven dat je ook vreemde was en bleef.
Mijn ouders moeten de eenzaamheid hebben gevoeld, de sociale eenzaamheid wel te verstaan en de buitengeslotenheid wat weer aanleiding was voor een diep heimweegevoel, vooral bij mijn moeder.
Als kind kon je de zaak redelijk aan en accepteerde je gewoon de situatie en als het je teveel werd vocht je gewoon met jouw opponenten om hun te laten zien wat apen en bruintjes in hun mars hadden, vaak gesteund door onze Nederlandse vrienden en vriendinnen die ons niet lieten beledigen.
Het was alsof zijzelf werden beledigd en waren feller dan wij als het om schelden gaat en de vuisten gebruiken.
Mijn Nederlandse vriendinnetjes konden heel goed en vaak treffend beledigend terugschelden, terwijl de vrienden al heel gauw met de vuisten klaar stonden.
Het ouder worden, de schooltijd en tenslotte de volwassenheid heeft van mij nu een Nederlander gemaakt die zich volledig heeft aangepast, of beter gezegd, de meeste Nederlanders hebben mij leren accepteren.
De vroege vrienden en vriendinnen zijn vrienden voor het leven geworden en dankzij hun acceptatie is er binnen Nederland in zijn algemeenheid ruimte gekomen voor ons als bevolkingsgroepje met een twee culturige identiteit.
Wij waren de eerste allochtonen en werden op dezelfde wijze behandeld als de allochtonen nu hier, maar omdat wij een deel de Nederlandse cultuur in ons hadden was de assimilatie vele malen beter.
Het was ook niet alleen discriminatie, het was merendeels onwetendheid en dat was de zaak van de diverse regeringen die algemene voorlichting had moeten geven op scholen, in openbare gelegenheden, op stadhuizen waar ambtenaren soms niet eens wisten of wij Nederlands spraken.
Het was en is begrijpelijk, maar vanuit de overheid en de onwilligheid om voorlichting in voldoende mate te verspreiden over de kolonie daar in het verre oosten is het in mijn ogen een schandalige zaak.
OP de scholen waarin ik verder ging, wist men bijna niets van de koloniale geschiedenis van Nederland.
Niets dan alleen de heldendaden van jan Pieterszoon koen, de succesvolle kolonialisering en de VOC, heel summier en verder niets over het land, de bevolking en de geschiedenis.
Ook niets over de Japanse bezetting, de strijd die daar geleverd is, de bevrijding van Indonesië door de Indonesiërs zelf met hun harde vrijheidstrijd.
Dus ook niets over ons daar als Nederlanders in dat koloniale gebied.
Een Nederlander die je daar bent geweest, is thans nog een allochtoon hier.
Wat daar Nederlands was is hier Indisch gebleken.
De Nederlandse opleidingen daar waren ver vooruit op die van hier.
Gewoon omdat men daar breder was en ons al ver voor wij hier kwamen al het land en zijn gewoonten heeft doen leren kennen.
Dat men HIER verzuimd heeft om hetzelfde te doen met het koloniale deel, wat toen ook Nederlands was, konden wij nooit hebben geweten, daar kwamen wij pas achter op het moment dat wij hier voet op vaderlandse bodem gezet hadden.
Wij kregen eindelijk vaste grond onder onze voeten, na een maand lang op een schip vanuit de oost hiernaartoe te hebben gezworven.
Mijn ouders leven niet meer, ik heb nog steeds diep medelijden met ze.
Ze zijn ver van hun wat dierbaar is, hier in dit land heengegaan en vonden hier hun laatste rustplaats.
Eindelijk een huis, eindelijk………vaste grond.
Albert van Prehn 1 september 2010 (Icm Moderator)