Het gevecht tegen de moddertragedie duurt voort
29 mei 2014
Natuurrampen bieden naast ellende soms voordelen. Vulkaanuitbarstingen zorgen voor een vruchtbare bodem of grindwinning. Een verwoest landschap trekt ramptoeristen aan en daarmee werkgelegenheid. Hoe is dat na de enorme uitbarsting precies acht jaar geleden op 29 mei 2006 van een moddervulkaan in Porong op Oost-Java?
Enkele passagiers stappen bij een onzichtbare halte uit een oud blauw busje dat vervolgens weer grommend optrekt en even later opgeslokt wordt door het drukke verkeer op de snelweg. Ineens doemt er een immense dijk op. Het gevaar van de voorbijrazende vrachtauto’s wordt even naar het tweede plan geschoven. Deze door mensen opgeworpen aardlaag moet bescherming bieden tegen volksvijand nummer één in Porong en omstreken: een nietsontziende modderstroom die hier sinds 2006 het leven beheerst. Op een bord van golfplaat staat een tekst geklad: Masuk area lumpur panas; Ingang van het gebied van de hete modder. Een trap van afvalhout geeft toegang tot de dijk. Een jongeman slentert uit een provisorisch gemaakt wachthuisje. Hij vraagt een bijdrage van 10.000 Rupiah, zo’n 75 eurocent, voor het betreden van het gebied.
Bovenop de dijk is het uitzicht weids. Tot aan de einder reikt een vlakte met hier en daar waterplassen. Het doet denken aan de droog gevallen waddenkust, maar de kleur is grijzer en er zijn geen vogels. Er hangt een zwavelgeur. De sfeer is luguber. In de verte kringelen rookpluimen van stoom omhoog. Op de dijk staan enkele bankjes onder een afdakje van gevlochten palmbladeren. Voormalige bewoners van het rampgebied, waaronder Har en Supari, zitten hier en vertellen wat zich hier vanaf 29 mei 2006 heeft afgespeeld.
Op zoek naar olie en gas werden er door de maatschappij Lapindo Brantas op enkele kilometers diepte aardlagen doorboord die een niets ontziende lawine van warme, modder veroorzaakte. De woningen van 8000 families en tientallen bedrijven, scholen en moskeeën werden bedolven onder een stinkende en ongezonde modderstroom. Spoorrails en een autosnelweg verdwenen. Tot op heden is de moddervulkaan actief en spuit hij nog dagelijks modder naar boven. Het gebied werd door de regering tot nationaal rampgebied verklaard.
Met moeite het hoofd boven water houden
Supari moest drie maanden na de uitbarsting met zijn vrouw en twee kinderen het gebied verlaten. Aan huis hadden ze een bedrijfje van waaruit ze snacks en kleding verkochten. De modderstroom verzwolg hun huis. Sindsdien is hij vijf keer verhuisd. Supari kreeg toestemming om als gids aan de slag te gaan en leidt nieuwsgierige toeristen door het rampgebied. Het ramptoerisme helpt volgens hem zo’n 200 gidsen aan een boterham. De spoeling wordt wel dunner omdat het aantal toeristen afneemt. Er zijn negen vrouwelijke gidsen waaronder Har. Ze is 39 jaar en doet sinds zeven jaar dienst. Ze is weduwe en voedt haar twee kinderen alleen op. Ze was huishoudster en verloor ook alles. “Het leven is moeilijk”, zucht ze, ”de kinderen gaan naar school, die is gratis maar de boeken kosten veel geld.” Even later wijst ze naar een plaats aan de horizon, “daar ergens ligt mijn huis, wel tien meter onder de modder.”
Op de hellingen van de berg Merapi bij Yogyakarta is drie jaar na een vulkaanuitbarsting al weer volop vegetatie. De grindexploitatie draagt weer volop bij aan de plaatselijke economie. Rond Porong is dat niet het geval. Op de plaats van het onheil is niet een nieuwe gemeenschap ontstaan met eettentjes, souvenirshops of kledingverkopers. En bovenal, er groeit niet een sprietje groen gras. Dit heeft te maken met het feit dat het gebied in verband met het gezondheidsgevaar verboden is verklaard. Bezoekers hebben alleen onder begeleiding toegang. Een tocht achter op de motor van Supari is dan ook de enige mogelijkheid de omgeving te verkennen. Hij trekt zijn jack aan met lange mouwen. “Anders word ik nog zwarter dan ik al ben”, grijnst hij, terwijl hij een kapje voor zijn mond plaatst. De vijftien meter hoge dijk is een soort ringweg geworden. Aan het begin staat een metershoog object van papier-maché. Het moet Aburizal Bakrie voorstellen, de grootste aandeelhouder van de maatschappij die volgens velen de ramp heeft veroorzaakt. Hij is gehuld in een geel shirt met een Golkar-embleem. Dit is de partij waarvan hij lijsttrekker was bij de verkiezingen van 9 april.
Supari rijdt eerst door het ‘buitendijks land ‘. In een straal van enkele kilometers liggen dorpen die grotendeels zijn verlaten. Huizen zijn deels afgebroken voor hergebruik van materiaal. Een lagere school biedt een trieste aanblik. Het bord is deels overwoekerd door klimop. Enkele bankjes staan nog bij een verlaten warung (eethuisje, red.) alsof er net nog mensen rijst zaten te eten. Het is een spookdorp. Een enkel huis is nog bewoond. “De mensen wachten nog op woonruimte”, aldus Supari. Een dak van een moskee blinkt in de zon. Het godshuis biedt een troosteloze aanblik. Bij een vervallen huis stopt hij even. Op de veranda staat een tengere door het leven getekende oude vrouw met twee kleinkinderen. Buiten liggen etenswaren te drogen op een bananenblad. “Ketella”, verduidelijkt Supari. Het is cassave. “Deze mensen kunnen niet eens rijst betalen.”
Even verderop doemt een enorm pijpsysteem op. Roestige buizen voeren hier modder af naar de Porong, een snel stromende rivier, waarvan de borstwering vroeger door Nederlanders werd aangelegd. De pompen functioneren sinds korte tijd niet. De met zwavel vermengde modder moet vanaf hier een weg vinden naar de zee die kilometers verderop ligt.
In het binnendijkse gebied betreden we de verharde modder. De zon brandt. De zwart grijze bodem die scheuren vertoont, trekt de warmte aan. Supari maant tot voorzichtigheid. “Kijk uit, dat is drijfzand. Als je wat langer op dezelfde plaats blijft, heb je de kans om weg te zakken.”
Er is een toren gemaakt om het gebied te overzien. Het is vrijdagmiddag en er zijn nauwelijks mensen werkzaam. Het basecamp is bijna leeg. Supari schreeuwt plotseling en zingt vervolgens cynisch enkele regels van het Indonesische volkslied. Lachend: “Ja, ik moet mijn emoties niet inslikken, anders ga ik er onderdoor.
Verlies of kans
Na anderhalf uur is de rondrit voltooid. Maar het verhaal van de Lapindo is nog niet voorbij. Duizenden mensen zijn nog maar slechts voor een deel – twintig tot veertig procent - gecompenseerd voor hun verliezen. Sinds het begin worden rechtszaken gevoerd. Onderzoek heeft in eerste instantie uitgewezen dat de booronderneming niet aansprakelijk kon worden gehouden voor de ramp. Er werd verwezen naar vulkaanuitbarstingen elders op Java die ook de grondlagen bij Porong zouden hebben aangetast.
Tegenonderzoek toonde aan dat het bedrijf Lapindo onvoorzichtig is geweest bij de boringen. De uitspraken in april van dit jaar van het grondwettelijke hof wijzen in de richting van aansprakelijkheid van de regering. Deze zou de schade op het bedrijf moeten verhalen. Lapindo heeft jaren geleden ook al toegezegd dit te doen, niet dat ze schuld bekennen, maar volgens hen meer uit fatsoen.
De werkelijkheid is dat vele slachtoffers nog wachten op compensatie. De machtige en steenrijke Bakrie kan de negatieve aandacht niet gebruiken. Hij is ook minister van Sociale Zaken en bovendien zijn er op 9 juli presidentsverkiezingen. In het gebied rond Porong zal hij dan ook geen medestanders vinden. Maar de bewoners sluiten niet uit dat hij concrete beloften over uitbetalingen aan kan grijpen voor een verkiezingsstunt.
Mensen als Supari en Har krijgen misschien na acht jaar of tien jaar of langer na dato toch nog een aanvullende vergoeding, maar hun immateriële verlies zal nooit meer goedgemaakt worden.
VersPers