De Indo-Europeaan werd Europeaan
In het vierde artikel in de serie over Indische Nederlanders gaat Rob Nieuwenhuys terug naar de wortels van de Indo, het ontstaan van de Indische groep: hoe de aanvankelijke beslotenheid van het Indische gezin zich ontwikkelde tot een gemeenschap die zich vooral richtte naar het Europese model. Een economische en maatschappelijke noodzaak, maar het betekende wel een verlies van de intimiteit en de verbondenheid met de inheemse samenleving.
Door Rob Nieuwenhuys.
Omstreeks 1860 gingen de meeste jonge mannen ongehuwd naar Indië. Het getrouwd 'uitkomen' was toen of onmogelijk of bezwaarlijk of er waren allerlei beperkingen aan gesteld.
Het was de gewone gang van zaken dat een Europeaan die voor het eerst in Indië kwam, zich van een huishoudster of njai voorzag (een Balisch woord, naar het schijnt, dat 'zuster' betekent), door ervaren Indisch-gasten voor het lichamelijk welzijn aangeprezen en voor het aanleren van de taal en de kennis van de inheemse gewoonten onontbeerlijk geacht. Met andere woorden: het 'houden van een njai' bevorderde het proces van aanpassing, integratie en associatie met land en volk. Ze was de onmisbare en soms levenslange verzorgster van de Europese man. De njai is van grote betekenis voor het leven in Indië geweest. Haar aanwezigheid heeft de eenzaamheid van de Europese 'boedjang' (ongetrouwde man) in de binnenlanden verlicht. Na zijn werk vond hij thuis een wezen dat hem verzorgde en hem ter wille was.
Gezellin
De njai was in de eerste plaats de huishoudster en de gezellin van de man en niet de minnares, zoals buitenstaanders wel eens denken. Haar positie was in dit opzicht niet anders dan en een echtelijke verhouding. Ze was verantwoordelijk voor de goede gang van zaken in huis. Zij richtte het huishouden in, zij deed de inkopen, en zij behield de sleutel van de provisiekamer, maar zodra er andere Europeanen kwamen, moest zij zich terugtrekken. Ze zorgde wel voor de dranken en het eten, ze vertoonde zich wel aan de gasten en kwam naar de voorgalerij om ze te bedienen, maar ze zat nooit aan, ze ging terug naar haar domein: de achtergalerij of de bijgebouwen.
Elke njai moest haar positie veilig stellen, want ze wist wat haar boven het hoofd kon hangen als de man naar Nederland terugging of met een Europese vrouw wilde trouwen, niet omdat zij niet voldeed, maar omdat zijn maatschappelijke positie dit van hem eiste of omdat de familie druk op hem uitoefende. En zo ging het meestal. Daartegenover stonden de vele buitenechtelijke verhoudingen die standhielden en die pas eindigden met de dood van een van beiden. Er waren genoeg Europeanen die de lof van de inlandse vrouw zongen en verklaarden dat ze nooit meer met een Europese vrouw zouden kunnen leven.
De njai was niet alleen de verzorgster van de man, ze kon ook de moeder van zijn kinderen worden. Zoals Hagar de Moeder Ismaels, zo is de njai de Moeder van de Indo-europese groep. Hoe men het ook beziet, de inlandse huishoudster heeft aan het begin gestaan van alle Indische families, die verreweg het grootste deel van de Europese samenleving vormden.
Kinderen
Wat gebeurde er met de kinderen? De vader kon ze 'echten' door zijn concubine te trouwen. De meest gebruikelijke vorm was het doen inschrijven van buitenechtelijke kinderen in geboorteregisters. Daarmee erkende de vader dat het kind de zijne was. Zulke erkende kinderen 'werden geacht tot de Europeesche bevolking te behooren'. Daar was een officiële toestemming van de moeder voor nodig. Door toe te stemmen deed de moeder in de praktijk afstand van haar kind. Van dat ogenblik af was het zijn kind en niet meer het hare. De vader kon met het kind doen wat hij wilde: het van de moeder afnemen en bijvoorbeeld voor de opvoeding naar Nederland sturen.
Voor de nieuwe Europese vrouw waren de kinderen de 'voorkinderen' van haar man die ze met de andere kinderen moest opvoeden. Was de vrouw zelf een Indische, van gemengd bloed dus, en in Indië geboren en getogen, dan zou ze daar niet veel moeite mee hebben. Voor de Hollandse vrouw kon de situatie zeer moeilijk en soms onaanvaardbaar worden.
Het doorsnee gezin in Indië was in de negentiende eeuw het typisch Indische gezin, met een eigen leefwijze, waarbij de moeder van de vrouw (soms een inlandse) en de bedienden geheel werden opgenomen. De verhouding van de Indische vrouw des huizes met de bedienden, met hun wereld, waar zij door haar afkomst mee vertrouwd was, kon zeer intiem zijn. Ze raadpleegde hen voor de uitleg van kosmische voortekenen, bij het bepalen van goede en slechte dagen en bij het houden van de periodieke selamatans (offerfeesten).
Verindischt
En de Hollandse man? Hij moest zich wel bij de Indische leefwijze aanpassen. Na korte tijd nam hij de Indische leefgewoonten en normen over en schikte zich in de nieuwe gezinsverhouding. Vroeg of laat 'verindischte' hij. Het proces ging vanzelf. Eerst als hij in het moederland terug was, besefte hij een ander mens te zijn geworden: een 'Indischman'. De laatste decennia waren overigens economisch gezien een tijd van ernstige recessie, die de geleidelijk toenemende 'import' van Europese mannen remde, vooral van de Hollandse vrouwen. Nog altijd kwamen de meeste mannen ongetrouwd uit. Hierin kwam pas verandering met het stijgen van de economische curve in het begin van de twintigste eeuw. Veel meer dan tevoren kwamen de employés en ambtenaren getrouwd uit of lieten hun meisje als 'handschoentje' overkomen.
Het binnenkomen van veel meer Hollandse vrouwen heeft langzaam maar zeker de Indische leefwijze veranderd, al zijn de eerste jaren van de twintigste eeuw nog jaren van overgang geweest: het oude en nieuwe schoven nog over elkaar heen. Hoe het ook zij, de Europese samenleving die tientallen jaren structureel weinig veranderd was - al had ze zich kwantitatief geleidelijk uitgebreid - was in versnelde beweging gekomen, in een richting waarin ze overigens altijd getendeerd had: die van europeanisering en nivellering. Dit proces ging natuurlijk van de 'blanke top'uit en vooral van de Europese vrouwen die nu Indië binnenkwamen en hun Hollandse leefgewoonten meebrachten. Ze stonden anders tegenover de bedienden, in een meer zakelijke verhouding, zonder de hechte 'feodale' binding met de familie zelf zoals die bij de oudindische gezinnen bestond.
Vereuropeest
Er gingen ook waarden verloren: een stuk culturele associatie en intimiteit. Wat in de hele gang van zaken belangrijk was: de tendens tot europeanisering werkte normatief in de breedte en in de diepte door. Het gehele Indische leven begon Europeser te worden, ook dat van de Indo-Europeanen. Een deel van hen steeg economisch en sociaal en vulde de blanke topgroep aan. Het proces van aanpassing werkte nu in omgekeerde richting: niet de Hollander verindischte, maar de Indischman werd vereuropeest.
Een uitgebreide versie van dit artikel staat in het boek 'Komen en blijven'(1982) van Rob Nieuwenhuys.
Trouw, 27-09-1988