Bronnen:
Waanders en Tropenmuseum.
A.L. van der Linden - De Europeaan in de Maleisische Literatuur, 1937.
Mochtar Lubis - Het land onder de regenboog, De geschiedenis van Indonesia, 1979.
Harry A. Poeze - In het land van de overheerser, Indonesiers in Nederland 1600-1950 , 1986 Dordrecht !!!
A. Teeuw - Modern Indonesian Literature, 1967.
Een serie artikelen over "hoe Indonesia dacht over de aangewaaide Nederlanders ten tijde van de VOC en later."
Gekke lastposten.
De Nederlanders maakten in het begin niet zoveel indruk in Indonesia en zoals overal ter wereld werden zij als rare vreemdelingen ontvangen. Vooral hun doen en laten en kleding ontlokten meewarig gegrinnik en gelach op.
Op den duur echter werden zij beschouwd als lastposten, hinderlijk en veeleisend.
De Minangkabauers hadden bijvoorbeeld een mooi gezegde over dé Hollanders: Lalu panjaik, lalu kulindan. ( Vrij vertaald: Geef ze een vinger en je bent je hele hand kwijt.)
En als voornaamste bron van irritatie was het feit, dat de Hollanders niet de Islam als religie voerden.
Reeds tussen 1599 en 1601 ervoer Frederik de Houtman deze irritatie (Herinnert de lezer zich nog Houtman en de Keijzer uit de geschiedenisboekjes?) want hij zat in die periode in Aceh gevangen, daar hij zich niet wilde bekeren tot de Islam.
De vorst van Mangindano vond ze ook maar vreemd en bij tijd en wijle halsstarrig, toen hij de Hollanders wilde bekeren tot de Islam en hen zelfs hoge posities aan het hof aanbood en de mooiste "maagden uit zijn rijk" ter beschikking stelde.
De Chinezen waren wat dat betreft beter bij hun positieven, omdat zij wel het aanbod van de sultan accepteerden. Neen, die Hollanders waren niks.
En bij zulke grote stijfkoppigheid wekte dat hoe langer hoe meer argwaan op bij de lokale volkeren.
De Sejarah Banten schrijft hierover: Trap ze als een vuurvonk uit, voordat het bos afbrand. !!
Omdat de Hollanders op een gegeven moment toch aan de macht kwamen, was dat vooral te danken aan hun:
- boosaardige listen,
- tieren en vloeken,
- schelden en grove manieren.
Tuan Besar Jenderal Mareskalek Kangjeng Kang Sinuhun Mangkurat Mangku Buana Junjungan Alam Susunan Dunia Jagat Jawa oftewel de donderende Gouverner-general Herman Daendels (1808-1811) achtte zichzelve hoger dan alle Javaanse vorsten bij elkaar (!!!).
Als alle vorsten zich bij elkaar zouden voegen en als één blok tegen hem in zouden gaan, dan zou hij wel een toontje lager zingen.
Helaas, Daendels was een slim man en sliep niet zo vaak en zo lang als de Javanen, zo werd in 1830 een aantekening gemaakt door een Sumatraanse klerk. Hij sliep ook alleen, aangezien hij het principe naleefde: Rede en verstand sterven tussen de dijen van een vrouw.
Deze negatieve gevoelens en irritaties over de Hollanders bleken bij "geschillen" al snel het bekende lont in het kruidvat en de geschillen ontaarden hierdoor dan heel vaak in vijandschap en oorlogen.
Gewijd aan de gevechten van Makassar in 1669 tegen die ongelovige Cornelis Speelman (vlootaanvoerder) voerde het krijgslied van de Makassaarse krijgslieden ferme termen: Nederlanders waren duivelsgebroed, dronkelappen, satanskinderen, vervloekingen van Allah, afvalligen en Kafir (of Kuffar) (=ongelovige).
Speelman zelf (genoemd Sipelman) werd omschreven als een stuk dronken ongeluk van een generaal die alle vrouwen wilde hebben en hij was vervloekt, ontrouw en hebzuchtig.
Precies 200 jaren later, bezong het krijgslied van Siak Oost Sumatera op eendere wijze de Nederlanders, die daar ingrepen in een Burgeroorlog en uiteindelijk eindigde in een koloniale bezetting van dat gebied.
Termen als "achterbakse hebzucht en Kafir" werden ook in dit krijgslied genoemd.
In 1885 meldde een opstandige Aceh leider aan de Nederlandse troepen offciëel: Geen vrede, tenzij jullie zich bekeren tot de Islam en stond het hebzuchtige en vrekkerige Nederlandse optreden daar te boek als kwartjeskapitalisme van ongelovige gierigaards.
Hun zielengevoelens: Verschrikkelijk dat men met zulke kafirs te maken had en ook nog door hen werd overwonnen en wanhoop was menigmaal de voerende boventoon, zo meldde de plaatselijk geschiedschrijver, toen de Sultan van Palembang was verdreven en een Kafir zijn plaats had ingenomen.
Mohammad Hatta - van geboorte een Minangkabau - schreef in zijn memoires van 1981:
In mijn jeugd namen de inwoners van Bukittinggi het de plaatselijke assistent-resident nog immer kwalijk, dat het koloniale bestuur voortdurend "De Lange Verklaring" schond.
Wat was "De Lange Verklaring"?
In de strijd tussen het Koloniale bestuur en de Minangkabau had in de wapenstilstand van 1832 het Nederlandse bestuur in "De Lange Verklaring" gezegd, dat de Minangkabau te allen tijde hun eigen religieuze leiders mochten behouden en dat zij nooit en te nimmer belasting hoefden te betalen.
En bekend is natuurlijk dat het koloniaal bestuur altijd belastingen hief.
Deel 2 volgt.