Bronnen: zie deel 1.
Het algemeen beeld over Nederland:
Het was zo, dat niet elke Indonesier een haat koesterde tegen de overheerser Nederland.
Laten we wel wezen, wat zal het zijn driekwart of zoiets van de bevolking, had nog nooit een stap buiten zijn/haar desa gedaan of had zelfs nog nooit buiten het paadje getreden, dat liep van zijn boerenhuisje naar zijn sawa, laat staan dat zo'n eenvoudige Indonesier iets wist over de overheerser of zelfs wist dat ie bestond.
We spreken hier wel over de tijd dat de VOC pas haar "intrede" had gedaan in de archipel en dan nog enkel in de drukke handelsgebieden of havensteden en in die tijden hield dan zo'n beetje de "beschaafde" wereld op.
De binnenlanden waren vrij ontoegankelijk wegens gebrek aan wegen en vervoer e.d. en men had er eigenlijk niets te zoeken, want er was niets.
Hooguit, als er één of andere strafexpeditie op touw werd gezet of als er - volgens de bestuurders nieuw land verkend moest worden - kwam zo'n colonne van "vreemde" soldaten wel eens langs die afgelegen desa's.
Het beeld wat dan in de oogvliezen bleef hangen van de lokale bevolking, was het beeld van kleurrijke uniformen en lange "stokken" (geweren) over de schouders gedragen en dat bij die hitte, waar menig dorpeling dan wel 's een emmer water aanbood ter verfrissing.
Langzamerhand gewende de bevolking (doordat de "wereld" ook voor hen kleiner werd) meer en meer aan die beelden van die vreemdelingen, maar echt interesse en kennis verkreeg de bevolking er niet door.
Wat zich echter wel ontwikkelde in sommige gebieden van de plaatselijke bevolking, was het gevoel van veiligheid, die de "vreemdelingen" met zich meebrachten.
Volgens een reisverslag van Abdullah-Bin-Abdelkader (Abdullah zoon van Abdelkader) uit 1830, hunkerde de bevolking er zelfs naar dat de Nederlanders hun land in bezit zouden nemen, want dat was de zekerste en veiligste manier om een eind te maken aan plunderingen, roverijen en doodslag door zwervende lokale bandieten.
Een "maleis" gedicht geschreven door een inheemse klerk van het gouvernement "Een gedicht voor ambtenaren" met fragmenten: ... zegeningen van het koloniale bewind.... Zolang de Hollanders Indië regeren, leiden de kleine kindertjes een gelukkig leventje..."
Het gedicht is een beschrijving van de heldendood van Generaal A.V. Michiels in 1849.
En er waren ook droombeelden bij de Indonesische bevolking over de overheersers, vaak in het leven geroepen om het verlies van land en gronden en schermutselingen te vergoeilijken, zodat de schande en oneer van het overwonnen zijn door vreemdelingen, wat makkelijker te dragen viel voor hen.
Het hof van Yogya (volgens de Kraton kronieken) ontdekte dat de Grote Heer Mur Jangkung notabene tot de voorouders van de Sultan behoorde. Wie was de Grote Heer Mur Jangkung?
Mur Jangkung was volgens de kronieken niemand minder dan Jan Pietersz Coen.
Maar de kronieken vermelden niet hoe de moeder van Jan Pietersz Coen - de Prinses van Pajajaran - in hemelsnaam dan verzeild was geraakt in het plaatsje Hoorn waar JP Coen vandaan kwam. ???
De vorsten echter hadden hiervoor een oplossing gevonden: Voortaan werd de GG aangesproken met "Vader" of "Grootvader" en daarmee was het feit bezegeld, dat de Nederlandse vreemdeling bij het eigen volk werd "ingelijfd".
Andere "fantasie/droombeelden" waren onder meer het verhaal van de grote nederlaag geleden door de Radja Wolanda, de heerser van Holland.
In zijn strijd werd deze Radja Wolanda verpletterd door een Javaanse vrouwelijke generaal.
Een ander verhaal is het epos van twee lieve prinsesjes die ten strijde trokken tegen Radja Sarani - de Christen koning en wiens hulp Sinjor Endrik bloedend sneuvelde.
Uiteraard werden deze verhalen begeleid door fantasiën over toverwapens, vuurspuwende naga's, raksasa's (reuzen), magische verdwijningen, tovenaars die door de lucht zweefden en een ieder op hun weg in vuur veranderde en nog meer.
Echter, ondanks al dit alles, bleef het bestrijden van de vreemdelingen een heilige en ernstige kwestie, of het nu om verzet van vorstendommen ging of om aristocratische opstandelingen of om eenvoudige boeren of wat dan ook, het bleef een "heilige oorlog".
En zo kabbelde deze situatie eigenlijk zo'n beetje door tot na de jaren 1880.
Deel 3 volgt.