Onderwerp: Les 11/Latihan sebelas/ini, itu, tidak, trappen di 6 jan 2009 - 21:11
LATIHAN SEBELAS / Oefening 11.
Goedkope markt – pasar murah, (passar moer-ah) Duur hotel – hotel mahal, (hotel maahal) Groot huis – rumah besar, (roemah besar) besar stomme e. Klein dorp – desa kecil, (dèssa ketjiel) kecil stomme e. Lange weg – jalan panjang, (djallan pandjang) Korte broek – celana pendek, (tjelana pèndèk) Schone kamer – kamar bersih, (kammar bersih) stomme e Vuile handdoek – handuk kotor, (handoek kottor) Jonge vrouw – perempuan muda, (perèmpoe-an moeda) per…stomme e Oude vrouw – perempuan tua, ……..toewaa Rijpe watermeloen – semangka matang, (semang-ka mattang) Onrijpe ananas – nanas mentah, (nannas mentah) stomme e
INI = dit, deze ITU = die, dat
Toko ini / murah (Tookoo ienie / moer-ah) Deze winkel is goedkoop Pasar itu / lebih murah (passar itu / lebieh <stomme e> moer-ah) Die markt is goedkoper Hotel itu / mahal sekali (hotel itu/ maa-hal sekaalie, se, stomme e Dat hotel is erg duur Hotel ini / kurang mahal (hotel ienie / koerang maa-hal) Dit hotel is minder duur/goedkoper
INI & ITU zijn hier gebruikt als aanwijzend voornaamwoord; Rumah ini, DIT huis Hotel itu, DAT hotel, En wordt met NADRUK uitgesproken Ná elke INI of ITU valt een korte pauze, einde woordgroep, vandaar het teken; /
Als INI, ITU zonder NADRUK wordt uitgesproken, kan het vertaald worden met lidwoord (de, het) Hotel ITU / bagus = dat mooie hotel Hotel itu bagus = het mooie hotel.
VERGROTENDE TRAP: Mooi = bagus (baagoes, zachte g) Mooier = lebih bagus (letterlijk; meer mooi) Goed = baik Beter = lebih baik
Heel mooi = bagus sekali Minder mooi = kurang bagus.
OVERTREFFENDE TRAP; PALING enak = lekkerst Paling besar = grootst Paling baik = beste
ONTKENNING; Tidak = niet, nee De ontkenning TIDAK wordt geplaatst vóór het woord dat ontkend wordt. Orang itu guru = die persoon is leraar(es) Orang itu tidak guru = die persoon is niet leraar(es) Kamar ini baik = deze kamer is goed Kamar ini tidak baik = deze kamer is niet goed.
DAFTAR KATA KATA / Woordenlijst.
Panjang – lang Pendek – kort Matang – rijp, gaar Mentah – onrijp Bersih – schoon Kotor – vuil Muda – jong Tua – oud Penuh – vol (penoeh, stomme e) Kosong – leeg Jauh – ver (djauh) Dekat – dichtbij (stomme e) Manis – zoet (ook lief) Pahit – bitter (paa-hiet) Asem – zuur (assem, stomme e) Berat – zwaar (stomme e) Ringan – licht (gewicht) ng als in lange. Kaya – rijk (kajaa) Miskin – arm